Voordracht in Yad Vashem van een man aan zijn kleindochters
Misschien zullen jullie me eens vragen
op een avond als deze
waar de sterren vandaan komen
en wie ze heeft gemaakt.
Dan zal ik jullie antwoorden
dat het Gods plan was.
Zo maakte Hij onderscheid
tussen licht en donker.
Een feestverlichting boven de aarde.
De mensen hoefden niet meer bang te zijn
en in het duister te tasten.
Er was licht – ook in de nacht.
Ook zal ik jullie vertellen
dat aan Abraham eens beloofd is, dat zijn volk
zó talrijk zou zijn, als de sterren aan de hemel.
Abraham geloofde.
Maar Sara (haar naam zegt het al), lachte.
Ze vertrouwde God wel, maar de ménsen niet.
Net als Maria uit Nazareth
en als Rachel
wier stem in Rama is gehoord
en alle andere moeders
verspreid over de hele wereld
die wenen om haar kinderen
en weigeren zich te laten troosten
omdat zij niet meer zijn.
Nu zal ik toch jullie
die andere geschiedenis moeten vertellen.
Want nooit meer
zal ik naar de avondhemel kunnen kijken
zonder te denken aan de sterren
van Yad Vashem.
Ik heb ze gezien, de anderhalfmilioen lichtjes.
Ze willen niet meer uit mijn gedachten.
Gehoord heb ik de namen
van de kinderen van Israël.
De namen van hen, die niet mochten leven,
zoals jullie.
Zij konden niet worden
wat hun naam beloofde.
Hun naam
wordt geroepen – gefluisterd,
alleen om te gedenken
in de zaal van de namen.
Het gezang is woordeloos,
veraf – om je heen – binnen in je
en vervult je met eindeloze droefheid
om de namen
om de sterren, die gevallen zijn.
En nooit meer zal ik naar de hemel kunnen zien
zonder te denken
aan de sterren van Yad Vashem.
En als ik jullie namen zeg: Emma en Inge,
zal ik me herinneren de namen
van de kinderen van Yad Vashem.
Jullie zijn geboren om te leven
onder de regenboog.
Daarom zullen alle Sara’s, Rachels en Maria’s
en alle andere moeders
verspreid over de hele wereld
zich niet laten troosten.
Ze zullen niet zwijgen.
Vraag me, telkens weer
waar de sterren vandaan komen.